
Jurisprudentie
AU2136
Datum uitspraak2005-09-07
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503221/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503221/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 15 februari 2005, kenmerk MPM1055/MW04.12206, heeft verweerder aan [appellant A] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor een varkenshouderij, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Buren, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 3 maart 2005 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200503221/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te [woonplaats], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Knorhof B.V.", gevestigd te Kapel-Avezaath, gemeente Buren,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2005, kenmerk MPM1055/MW04.12206, heeft verweerder aan [appellant A] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor een varkenshouderij, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Buren, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 3 maart 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 april 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2005.
Bij brief van 3 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en ing. M.E. Bongers, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en mr. M.M. de Jonge-van Swaay en drs. ing. C. den Hertog, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is voorzover dat zich keert tegen het verzuim om de mogelijkheid tot schadevergoeding te onderzoeken.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 juli 2005, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten hebben de grond inzake het verzuim om de mogelijkheid tot schadevergoeding te onderzoeken niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.3. Appellanten betogen dat met het bestreden besluit de grondslag van de aanvraag is verlaten. Daarbij wijzen zij op de weigering voor tweederde deel van het aantal aangevraagde dieren.
2.3.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vergunning verleend voor onder meer een brijvoerinstallatie en voor het houden van 2.255 vleesvarkens in Groen Labelstalsysteem BB 98.10.064, 1.702 gespeende biggen in Groen Labelstalsysteem BB 94.06.021.V3, 411 guste en dragende zeugen in Groen Labelstalsysteem BB 95.10.030, 127 kraamzeugen in Groen Labelstalsysteem BB 93.11.012.V2 en 3 dekberen in een traditionele stal. Bij dit besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd voor het houden van 4.497 vleesvarkens in Groen Labelstalsysteem BB 98.10.064, 3.394 gespeende biggen in Groen Labelstalsysteem BB 94.06.021.V3, 821 guste en dragende zeugen in Groen Labelstalsysteem BB 95.10.030, 255 kraamzeugen in Groen Labelstalsysteem BB 93.11.012.V2 en 8 dekberen in een traditionele stal. Het totale aantal dieren waarvoor vergunning is geweigerd omvat circa tweederde deel van het totale aantal dieren waarvoor vergunning is gevraagd.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 14 november 2000, no. 199901254/1 (aangehecht), overweegt de Afdeling dat de mate waarin van de aanvraag wordt afgeweken bepalend is voor de vraag of de grondslag van de aanvraag wordt verlaten en niet de aanvaardbaarheid en de levensvatbaarheid van het bedrijf dat zou ontstaan indien slechts een deel van het aangevraagde veebestand wordt vergund. Uit het stelsel van de Wet milieubeheer volgt dat het bevoegde gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Nu een substantieel deel, te weten tweederde deel, van het aangevraagde veebestand is geweigerd, ontstaat een andere inrichting dan is aangevraagd. Verweerder heeft daarom de grondslag van de aanvraag verlaten. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met het stelsel van de Wet milieubeheer.
2.4. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit dient reeds hierom te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep voorzover het de grond inzake het verzuim om de mogelijkheid tot schadevergoeding te onderzoeken betreft niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 februari 2005, kenmerk MPM1055/MW04.12206;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005.
373.